Hopping detectors in stedelijk gebied

Bewoners vullen slapend een kennisleemte

Inleiding

Vleermuizen zijn voor het gemeentelijk beleid een lastige diergroep. Enerzijds zijn alle soorten vleermuizen strikt beschermd, anderzijds is de kennis over hun verspreiding beperkt, zeker als het gaat om stedelijk gebied. Terwijl steden vaak meer functies herbergen voor vleermuizen dan diverse natuurgebieden. Deze gebrekkige kennis helpt gemeenten niet bij planvorming en -voorbereiding.

In steden wordt veel gebouwd en aan de infrastructuur gewerkt, met soms grote gevolgen voor de aanwezige functies. Hiervoor is vrijwel altijd een ontheffing nodig van de Flora- en faunawet. Voor de onderbouwing van zo’n ontheffingsaanvraag is uitgebreid veldonderzoek een vereiste. Centrale vragen zijn:

  • Welke stadswijken of stadsdelen zijn meer of minder belangrijk voor vleermuizen?
  • Wat is de waarde van alle (privé)tuinen voor het stedelijk groen?

Met de beschikbare gegevens zijn deze vragen niet goed te beantwoorden. Hoe kun je goed handelen/sturen als je niet weet waar vleermuizen in het stedelijk gebied hun voedsel vandaan halen? Het is daarom noodzakelijk dat meer onderzoek plaatsvindt naar de soorten die gebruik maken van steden, de delen daarvan die belangrijk zijn en in welke perioden van het jaar. Ook moet gekeken worden naar de relaties tussen soorten/functies en de opbouw en leeftijd van een wijk en de verspreiding van groenstructuren daarbinnen.

Onderzoek ‘Vleermuizen in je tuin!’

In 2013 en 2014 heeft het Bureau van de Zoogdiervereniging in samenwerking met de gemeenten Utrecht, Wageningen en Wijchen een project uitgevoerd waarbij bewoners zelf waarnemingen van vleermuizen in hun tuin verzamelden. Een training was niet nodig, aangezien zij uitsluitend een hopping detector (ook bekend als batlogger) moesten ophalen, twee tot drie nachten in hun tuin plaatsen, de geluidsdata op een schijf moesten overzetten en de detector weer doorgeven aan de volgende deelnemer.

Per stad of dorp werden 10 tot 52 tuinen bemonsterd (totaal 96) en in Utrecht ook 8 parken. De opgenomen geluiden zijn door het Bureau van de Zoogdiervereniging geanalyseerd. In totaal zijn bijna 112.000 vleermuisopnamen gemaakt. Omdat alle tuinen op dezelfde manier zijn bemonsterd, zijn de resultaten onderling vergelijkbaar.

Verrassende resultaten!

Gebleken is dat veel meer soorten gebruik maken van de stad als jachtgebied dan eerder werd aangenomen. Rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis werden in bijna alle tuinen waargenomen (zie figuur 1), zelfs tot in de binnenstad. Zeldzame soorten als kleine dwergvleermuis, bosvleermuis en tweekleurige vleermuis bleken in deze kleine steekproef ook voor te komen in de stedelijke omgeving. Vooral later in de nacht verschijnen diverse soorten in de stad. Waarschijnlijk komen ze uit het koudere buitengebied naar het warmere binnenstedelijke gebied om te foerageren.

De resultaten geven aan dat de gehanteerde indeling van vleermuizen in typisch stedelijke soorten en bossoorten aanpassing behoeft, evenals het idee dat dichtbebouwde stadscentra geen geschikt leefgebied vormen. Soorten uit de Myotis-groep (franjestaart, watervleermuis, baardvleermuis, meervleermuis) bleken zeldzamer dan verwacht. Zij werden vooral aan de stadsrand waargenomen. Deze soorten hebben het stedelijk gebied wel nodig om te overwinteren.

Afname aanwezigheid bij stedelijke verdichting

Er werden ook aanwijzingen gevonden dat de presentie van vleermuizen in stedelijke tuinen afneemt met toenemende stedelijke verdichting. Dit gold voor de laatvlieger, rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis. Er lijken (verklaarbare) verschillen te zijn tussen wijken en de aanwezigheid van vleermuissoorten. Deels heeft dit te maken met de aanwezige typen verblijfplaatsen (zomer of winter) en deels met aanwezige groenstructuren. Voor verdergaande conclusies moeten meer wijken en steden onderzocht worden. De gegevens worden nog statistisch verwerkt, waarbij mogelijk meer interessante relaties worden gevonden.

Wat kunnen we met hopping detectors?

De hopping detectors hebben ons de volgende waardevolle resultaten gebracht:

  • binnen één zomerseizoen een complete soortenlijst van vleermuizen;
  • een goed inzicht in de waarde van tuinen ten opzichte van andere groengebieden voor vleermuizen;
  • data met hoge kwaliteit voor vergelijkingsanalyses;
  • draagvlak bij bewoners voor maatregelen ter bescherming van vleermuizen.

Deze relatief eenvoudige methode leverde in steden en dorpen die al met andere methoden grondig waren onderzocht, twee nieuwe soorten op. In redelijk onderzochte steden en dorpen waren dit er vier. Dit belooft wat voor de rest van Nederland!

hopping3

Figuur 1. Presentie van verschillende vleermuissoorten in stedelijke tuinen (gemeten over 4-6 nachten in 2 seizoenen).

hopping4

Tabel 1. Bekende soortenlijst van de diverse steden, en de resultaten van 1-2 jaar onderzoek met de hopping detector. W = alleen aangetroffen in de winter.

Door: Eric Jansen en Hans Hollander, Bureau van de Zoogdiervereniging