(met dank aan Gerrit-Jan van Herwaarden, Landschapsbeheer Nederland voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel)
Onlangs schrapte het rijk het landschapsbeleid uit haar takenpakket en schoof het door naar de provincies die het weer delegeren naar gemeenten. Maar pakken gemeenten het ook op? Het gemeentelijk landschapsbeleid bestaat nu in hoofdzaak uit ruimtelijke ordeningsbeleid. Daarnaast verwachten gemeenten veel van de inzet van burgers. Wordt het landschap daar wel beter van?
Bestemmingsplannen
Nederland kent grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om landschapsbeleid. Sommigen stoppen er geld in, de meesten beperken het tot ruimtelijke ordeningsinstrumenten in de vorm van bestemmingsplannen.
In bestemmingsplannen kunnen bepalingen gevolgen voor het landschap reguleren door middel van vergunningen. Dit kan in het buitengebied betrekking hebben op bouwwerken, op andere werken, geen bouwwerk zijnde, of op ‘werkzaamheden’. Tot die laatste categorie behoren zaken als het dempen en graven van watergangen en het beplanten van gronden met bomen.
Voor de vergunningverlening moet een toets plaatsvinden om te bepalen of er onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden. B&W kunnen daarbij advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.
Toetsing landschapsdeskundige
De landschapsdeskundige beoordeelt een dergelijke aanvraag op gevolgen voor de “herkenbaarheid” en “gaafheid” van landschappelijke patronen vertaald in ruimtelijke kenmerken zoals verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, en wegen en waterlopen. Dat kan subjectief zijn, want wat is “onevenredige schade”? Het dempen van een enkele sloot maakt niet direct het hele patroon onherkenbaar. Maar als dit vaker gebeurt kan dit uiteindelijk leiden tot een situatie waarbij het oorspronkelijke verkavelingspatroon nauwelijks meer te herkennen is.
Gevolgen voor het landschap
Dergelijk passief beleid zorgt hoogstens voor het tegenhouden van sterk negatieve ontwikkelingen, tenzij deze sluipenderwijs plaatsvinden (zie hierboven) en mits andere (economische!) belangen door B&W niet zwaarder worden gewogen dan landschappelijke. Bovendien is een goede handhaving ná vergunningverlening nodig. Het zal niet de eerste keer zijn dat wel de stal wordt gebouwd maar de vereiste beplanting er vervolgens nooit komt.
Wat zo niet gebeurt, is positieve ontwikkelingen reguleren of stimuleren. Daarvoor zijn instrumenten zoals het Landschaps Ontwikkelings Plan (LOP). Hierin wordt gestreefd naar een goede afstemming tussen de verschillende gebruikswijzen van het buitengebied, uitgaande van een goede visie op het landschap. Weinig gemeenten hebben zo’n plan en hoe actueel is het nog? Wordt er in barre economische tijden nog uitvoering aan gegeven? Worden er nog nieuwe plannen gemaakt nu de ondersteuning van het Rijk aan gemeenten voor het opstellen van LOPs al enige jaren is weggevallen?
Omgevingswet
En de nieuwe Omgevingswet? Die biedt zeker kansen, vooral omdat deze is gekoppeld aan een omgevingsvisie. Deze behelst een integrale langetermijnvisie op de noodzakelijke en gewenste ontwikkelingen op het grondgebied. De fysieke leefomgeving wordt daarin in samenhang beschouwd. Maar pas op: het wetsvoorstel schrijft voor dat Rijk en provincies elk een omgevingsvisie vaststellen, voor gemeenten is de toepassing vrijwillig. De vraag is dus hoeveel gemeenten dit instrumentarium daadwerkelijk inzetten.
Burgerparticipatie
Gemeenten verwachten tegenwoordig dat burgers eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun leefomgeving. Met wisselend succes doen burgers dat soms ook. Want de meeste burgers hebben ook ondersteuning nodig, in kennis en kunde, maar ook voor materialen en gereedschappen. Er is een heel traject nodig van werven, begeleiden en waarderen om burgers te activeren en actief te houden. Als de gemeente geen geld of andere facilitering levert, is het risico groot dat een initiatief het (op termijn) niet redt. Met burgerparticipatie alleen redt het landschap het dus niet. Maar participatie is wel onmisbaar voor draagvlak en uitvoering van landschapsbeleid. Investeren in burgerparticipatie levert daarom al snel (ook financieel) rendement op: voor mens én landschap.