Interview met Sander Hunink (Ecologica)
Het is ruim een jaar geleden dat de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht werd. Met deze wet is de formele rol van de gemeente om een vergunningsaanvragen te toetsen op volledigheid belangrijker geworden. Hoe gaan gemeenten met die rol om? Welke knelpunten worden zichtbaar, welke kansen liggen er? We vroegen het Sander Hunink van Ecologica, die bij onder meer gemeenten Incompany-cursussen verzorgt over het onderwerp – en daardoor aardig zicht heeft op wat er speelt. Wat hem vooral opvalt: politieke kleur is vrij bepalend voor hoe gemeenten in de praktijk omgaan met de Wet natuurbescherming. Een zwakte, vindt hij. Hij pleit voor een meer actieve soortenbescherming en een actievere faciliterende rol van de provincie.
Hoe gaat het eigenlijk, ruim een jaar na dato?
“Hoe lang heb je?”, is de eerste reactie van Sander Hunink. Want zoveel gemeenten, zoveel vragen, is zijn ervaring. Wat hij vooral ziet is dat veel gemeenten erg naar binnen gericht zijn, en vooral bezig zijn met hun eigen rol in het proces – waardoor communicatie naar inwoners over wat de wet inhoudt er bij inschiet. Terwijl communiceren over wat de wet inhoudt en welke verantwoordelijkheden erbij horen toch essentieel is, als de bewijslast bij initiatiefnemers ligt.
Wat is het grootste probleem voor gemeenten?
Daar ligt een ander probleem onder. Hunink ziet, als het gaat om soortenbescherming, dat bij veel gemeenten de rol knelt van het toetsen op volledigheid. “Hoe een gemeente omgaat met de Wet natuurbescherming kun je vaak al aardig inschatten als je de gemeentelijke website bezoekt”, zegt hij. “Dat is precies wat een bewoner ook zal doen als hij, om eens wat te noemen, een dakkapel op zijn huis wil laten plaatsen en wil checken welke vergunningen hij daarvoor nodig heeft.” Die bewoner is als initiatiefnemer in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het doen van een volledige en juiste aanvraag van een omgevings- en/of natuurvergunning. Maar veel gemeenten geven uiterst summiere informatie of verwijzen simpelweg naar het OLO-loket. “En dan kom je als initiatiefnemer opeens onderaan je aanvraag onvoorbereid het hokje tegen of er mogelijk schade wordt toegebracht aan beschermde planten- of diersoorten. Daarmee wordt het aanvinken daarvan niet actief gestimuleerd.”
Lastig parket
Op zich heeft Hunink daar begrip voor: het is voor een gemeente een heikel punt om particuliere burgers op te zadelen met de verplichting tot allerlei dure onderzoeken. “Natuurbescherming heeft een geitenwollensokkenimago, en dat wordt nog versterkt door de ogenschijnlijke hoge lasten waar gemeenten burgers en bedrijven mee opzadelen door ze aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om zich aan de Wet natuurbescherming te houden”, stelt hij. “Die nieuwe rol van de gemeente komt initiatiefnemers vaak nogal koud op het dak vallen. Want het natuurbeschermingsrecht is natuurlijk niet nieuw, maar wel konden onder het bewind van RVO veel ruimtelijke ingrepen zonder moeite doorgaan, door gebrek aan handhaving en de grotere afstand tussen initiatiefnemers en Den Haag. Nu het bevoegd gezag meer op de lip van een initiatiefnemer zit, krijgt die al snel het gevoel dat de Wet natuurbescherming vooral knelpunten oplevert in planning en budget. En die verwijten krijgt de gemeente – als loket en aanpreekpunt – op zijn bord. Dat brengt gemeenten in een lastig parket, helemaal als de politieke kleur wat minder groen is.”
Burgers met hooivorken
Ook na het indienen werkt dat door in de manier waarom de gemeente inschat of de aanvraag volledig is en klopt. “Veel gemeenten hebben de kennis niet in huis, weten niet hoe ze moeten toetsen of denken dat ze daarvoor per definitie een eigen ecoloog in dienst zouden moeten hebben”, zegt Hunink. “Het gevolg: gemeenten weten soms niet naar welke informatie ze moeten vragen, gedogen ruimtelijke ingrepen of zien dingen door de vingers omdat ze burgers niet op hun verplichting wíllen wijzen. Simpelweg omdat dat politiek te gevoelig ligt, uit angst dat zich ‘boze burgers met hooivorken’ melden bij het stadhuis.” Bij bedrijven ligt dit trouwens anders, nuanceert hij. “Dat gaat vaak om grootschaliger projecten en bovendien hebben die over het algemeen meer budget. Daar zie je vaak wel een wat hardere lijn.”
Ook dit is uiteraard niet in alle gemeenten het geval. Bij een wat groenere politieke kleur is er vaak meer aandacht voor natuur en natuurwetgeving, meer draagvlak onder inwoners en in de raad, en vaak ook meer budget. Soms is er een groene wethouder – al profileert die zich tegenwoordig liever met modetermen als ‘duurzaam’, of ‘circulaire economie’. En verder maakt het voor de manier waarop de gemeente zijn rol oppakt uit of er groene (natuur)organisaties actief zijn die het agenderen. Dan ligt het ook politiek gevoelig, maar net andersom.
Ivoren toren
Het is afwachten, of gemeenten op de vingers getikt zullen worden, stelt Hunink. Hij vindt het een manco dat inherent is aan het systeem. “Gemeenten moeten opereren binnen een politieke context en politieke gevoeligheden. Het voelt bijna oneerlijk als de provincie dan vanuit een soort ivoren toren gaat roepen dat ze het niet goed doen, dat ze zich niet aan de verplichtingen houden en dat het anders moet. Als ik eerlijk ben vind ik dat deze verantwoordelijkheid niet bij de gemeente hoort. Ik vind dat de gemeente veel meer een rol zou moeten hebben in het uitleggen van de Wet natuurbescherming naar burgers en het bevorderen van natuurwaarden in de gemeente. Maar dat is feitelijk een andere taak; dat gaat over communicatie naar burgers. En daarbij is een positieve boodschap belangrijk: bijvoorbeeld door de zelf beschermde soorten in beeld te brengen. Ook is het heel wat anders om een bewoner te verplichten om bij een project een vleermuiskast op te hangen dan om hem te verplichten een natuurtoets te laten doen.”
Hoe zou het dan wel moeten?
Hunink pleit voor een actieve soortenbescherming, in plaats van de passieve bescherming waar de huidige wetgeving op is gebaseerd. “Bijvoorbeeld in de vorm van een gebiedsontheffing voor (een deel van) de gemeente, waarbij de gemeente zelf het initiatief neemt voor onderzoek naar beschermde soorten, bijvoorbeeld op wijkniveau, en initiatiefnemers machtigt om gebruik te maken van de gebiedsontheffing. Daaraan kan natuurlijk een verplichting worden verbonden tot natuurinclusieve uitvoering (en onderhoud). Een goed voorbeeld is de manier waarop de gemeente Lelystad asbestsanering aanpakt. Lelystad heeft sinds 1 januari samen met de provincie Flevoland een versnelde procedure voor een ontheffing Wet natuurbescherming afgesproken, op basis van een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten in wijkdelen met asbestdaken, waarbij kosteloos en binnen 14 dagen een ontheffing wordt gegeven voor het saneren van zo’n dak. Een goed voorbeeld van hoe je particulieren kunt ontlasten en de proceduretijd kunt versnellen – al mis ik hier nog wel de verplichting tot natuurinclusieve bouw.”
Andere interpretatie
Het is een iets andere interpretatie van de Wet natuurbescherming, maar die ruimte biedt de wet. Hunink ziet dit als een goede werkwijze waar iedereen baat bij heeft – ook de natuur. Actieve soortenbescherming wordt overigens nog niet heel veel toegepast. Waarom eigenlijk niet? “Ook hier werkt echter de politieke context van een gemeente niet mee,” zegt Hunink, “het vergt een flinke eerste investering, met een grotere tijdsspanne dan de bestuurlijke cyclus van de gemeente. De provincie zou hier best een actieve rol in kunnen pakken, bijvoorbeeld door geld vrij te maken om gemeenten daarin te ondersteunen, of met een bijzondere constructie, zoals het voorbeeld van Lelystad. Ik hoop dat we de komende tijd die kant op gaan!” En dat kan betaald worden door de leges te verhogen, dus nog steeds door die burger. “Maar dat is op een positieve manier goed uit te leggen: het levert winst op voor de natuur, wat je kunt laten zien, én je kunt goed uitleggen wat je die burgers aan kosten en rompslomp uit handen neemt. Dat is een heel andere toon, en een heel andere rol die gemeenten beter past.” Het is belangrijk om daar een weg in te vinden, want ook de Omgevingswet zit eraan te komen, die gemeenten ook dwingt tot een grotere rol in ruimtelijke procedures. “Gemeenten,” roept Hunink op, “pák de kans om daar nu vast mee te oefenen!”
Andere goede voorbeelden Er zijn overigens ook genoeg gemeenten die wél voortvarend aan de weg timmeren. De gemeente Oss bijvoorbeeld, die al in 2016 samen met de Omgevingsdienst Brabant-Noord startte met een pilot, waarin ze een beslisboom ontwikkelden waarbij precies gespecificeerd is bij welk type handeling je met welke beschermde soorten in aanraking zou kunnen komen, zodat je, ook zonder ecologische voorkennis, allerlei soorten kunt uitsluiten. Ook andere gemeenten doen daar hun voordeel mee. Of de gemeente Tilburg, die werkt met een eigen gebiedsontheffing waar initiatiefnemers bij kunnen aansluiten. En de gemeente Maastricht, die een In-company cursus heeft georganiseerd voor 136 ambtenaren, waarna een stagiair voortvarend aan de slag is gegaan om het proces in kaart te brengen en een stappenplan te maken. |